Men zegt wel eens dat de geschiedenis zich herhaalt, eerst als tragedie, dan als klucht, maar bij de wandelclub is dat meestal andersom. Ook deze ochtend – een ochtend zoals alleen de lente die kan aanreiken, als een uitnodiging in groene inkt geschreven – begon zoals zovele ochtenden van het grijze maar glorieuze wandelgezelschap: met koffie, politiek, en een onheilspellende hoop op goed schoeisel.
De koffie was ditmaal bij Harry, die, met de daadkracht van een man die zijn koffers al half in de gang heeft staan, het initiatief had genomen alvorens hij het land zou ontvluchten richting Noorwegen. Ton had namelijk zijn plaats op de routekalender geruild – waarvoor de club hem een standbeeld overweegt, mits van lichte materialen en weersbestendig.
De koffie werd zoals gewoonlijk opgeluisterd door een politieke verhandeling. De details zijn – in de geest van een goed gesprek – alweer vervaagd, maar het was iets met Trump, Den Haag, pensioenen, en waarom wij het toch eigenlijk allemaal beter wisten.
De tocht ving aan in De Wamberg, waar de rododendrons ons ontvingen als een koninklijke erewacht: paars, trots, en volledig onbewust van hun decoratieve functie. Harry had de startplaats met chirurgische precisie dichtbij gekozen, hoewel “dichtbij” in zijn vocabulaire inmiddels een rekbaar begrip is – vermoedelijk beïnvloed door Noorse afstanden.
We liepen door, zoals men dat in wandelclubs doet: voet voor voet, woord voor woord. De route over de Loofaert voltrok zich als een Wagneriaanse ouverture – lang, prachtig, en een tikje overdreven. Harry, die het plan had opgevat ons een glimp te gunnen van de Engelenstede, hanteerde een overredingskracht die in een andere context als licht dictatoriaal zou worden ervaren. Maar goed, als leider van de wandelochtend had hij de autoriteit dus dat mocht deze keer ook. Cor, de strateeg van dienst, had een sluiproute bedacht, vermoedelijk geïnspireerd op Hannibal’s tocht over de Alpen, maar het mocht niet baten: de democratie had gesproken, of althans, hard genoeg gemompeld om als instemming te gelden.
En de Engelenstede? Ja, die deed haar naam eer aan. Een soort hemelse vlakte met picknickbanken, voetbalveldjes en het vage idee dat de beschaving hier aan haar tweede jeugd begonnen is. Ideaal voor gezinnen met achtjarige voetballertjes of wandelclubs met achtenzestigjarige filosofen.
Harry’s zoektocht naar de dassenburcht eindigde helaas als zoveel grootse expedities: zonder dassen, maar met verhalen. De afstand bleek iets ambitieuzer dan gedacht – de eerste helft was dermate “uit de hand gelopen” dat men zich begon af te vragen of de tweede helft nog in dezelfde provincie lag. Een democratisch besluit bracht uitkomst, en het resterende traject werd in stijl hergekalibreerd.
Onderweg werden wij op intellectueel niveau uitgedaagd door de Lakenvelders – koeien met een streep alsof ze middenin een slecht geplande renovatie stil waren blijven staan. Ton, altijd scherp, merkte op: “Toch jammer van die grote streep.” Een uitspraak die wellicht ooit de geschiedenisboeken in zal gaan als de esthetische kritiek van het jaar.
Een boerderij passeerde onze weg, nog niet zoals de buren boerderij hersteld van de tijd – een melancholische schoonheid die zich als een slapende reus beruste onder het rieten dak dat nog stamt uit betere tijden. Daarna een kaboutertuin, waarbij wij ons collectief afvroegen of kabouters eigenlijk weten dat ze bestaan.
En dan, na acht kilometer voettocht, kwamen wij in een fase van de wandeling die het best omschreven kan worden als een existentiële crisis met boterhammen. Geen lunchbank te bekennen. Geen boomstronk, geen verweesd paaltje, zelfs geen omgevallen verkeersbord dat zich gewillig aanbood. Uiteindelijk stonden wij als een toneelgroep van Beckett rondom een diepe, droge sloot met een schuine rand, delibererend of men daar – als moderne asceten – de maaltijd tot zich zou nemen. Maar juist op dat moment verscheen de deus ex machina in de vorm van de eigenaar van Elektrotechnisch Bureau Wijnen. Een man met de uitstraling van een ingenieur en de mildheid van een kantinebeheerder. Hij bood ons, nobel als een Byzantijnse vorst, zijn kantine aan – inclusief koffieautomaat en Cup-A-Soup.
Maar zoals het echte pelgrims betaamt, reisden wij met ons eigen overlevingspakketje: broodjes, krentenbollen en dat ene thermoskannetje waarvan niemand meer weet wie ‘m eigenlijk heeft meegenomen, maar die elke week wel weer vol blijkt. Wij sloegen het aanbod van koffie en/of soep beleefd af. Niet uit ondankbaarheid, maar uit eerbied voor de wandelcode: men eet waar de benen stoppen, niet waar de wifi sterk is.
De lunch bracht behalve belegde broodjes ook tragiek: Cor’s pet, een relikwie uit het tijdperk van disco en degelijkheid, gaf de geest. De klep, buigzamer in herinnering dan in realiteit, brak als een belofte, en transformeerde tot een bescheiden zonnescherm voor de neus. Sic transit gloria pet.
En dan was er nog Ton’s college Grieks – over het woord “hiei”, dat zich naar het schijnt op twaalf manieren laat vertalen. De exacte betekenis bleef ons ontglippen als ochtenddauw op een fietszadel. Of was het toch Latijn? Enfin, bij de volgende wandeling doen we deze klassieke es nog eens over.
De tocht eindigde, zoals alle goede tochten eindigen: met een kamelenmelkerij, zon op onze schouders en zand in onze sokken. De kring was rond. De Wamberg begroette ons als teruggekeerde Odysseus’ – iets moe, maar wijzer, of in ieder geval roder aangebrand.
De wandelclub leeft. En wandelt. En Harry – die zit straks in Noorwegen, rododendrons achterlatend, maar nieuwe fjorden tegemoet.
Harry
Voor de statistiek: het was een wandeling van 12,1 km, grotendeels afkomstig van Routiq.nl: Wamberg en Engelenstede, nr 5199136.